Skip to main content

De tekst van het vaarreglement is voor een deel afkomstig uit het Binnenvaartpolitiereglement (BPR, wetten overheid ) en verplichte leerstof voor de beginnende roeier. Het gaat om de regels die voor de roeisport van belang zijn.

1. Begrippen

STUURBOORD
= groen
= rechts in de vaarrichting
= rechts van de stuurman
= links van de roeier

BAKBOORD
= rood
= links in de vaarrichting
= links van de stuurman
= rechts van de roeier

LOEFZIJDE
= de zijde van de boot waar de wind vandaan komt

LIJZIJDE
= de zijde van de boot waar de wind naar toe gaat

HOGE WAL
= de wal waar de wind vandaan komt

LAGE WAL
= de wal waar de wind naar toe gaat

2. Algemene bepalingen

2.1

  • Elk vaartuig, dat dient als vervoermiddel op het water, is een boot
  • Een kano, een roeiboot en een surfplank zijn dan ook boten
  • Een motorboot is een boot die zich voortbeweegt door middel van mechanische middelen
  • Een zeilboot is een boot die zich voortbeweegt door middel van één of meer zeilen
  • Een zeilboot die tevens de motor heeft aanstaan is een motorboot. Deze boten zijn (als het goed is) herkenbaar aan een zwarte kegel in de mast
  • Een surfplank is een zeilboot
  • Een roeiboot en een kano zijn kleine, door spierkracht voortbewogen boten
  • Een kleine boot is een boot die korter is dan 20 meter. In de praktijk betekent dat een pleziervaartuig
  • Beroepsvaartuigen, rondvaartboten, veerponten (zoals het pontje bij Terheijden) en beroepsvissersvaartuigen zijn dan ook, ongeacht lengte, geen kleine boten

2.2 Iedere gebruiker van het vaarwater moet de nodige voorzorgsmaatregelen nemen om de goede orde en veiligheid op het water te waarborgen. Bijvoorbeeld een motorboot die door zijn hoge snelheid grote golven maakt, moet zijn snelheid verminderen, ook als de geldende regels een hogere snelheid toestaan. Dat wil niet zeggen dat je als roeier hierop mag vertrouwen. Goed zeemanschap kan inhouden dat je als gebruiker van het vaarwater desnoods afwijkt van het reglement, als bijzondere omstandigheden de goede orde en veiligheid niet langer waarborgen. Als roeier heb je weliswaar voorrang op een motorboot, maar bestuurders van motorboten negeren deze regel nogal eens.

Neem nooit voorrang! Vaar alleen door als de andere boot voorrang verleent.

2.3 Jeugdleden jonger dan 13 jaar mogen geen reddingsboten en volgboten met een motor besturen. Vanaf die leeftijd mogen (jeugd-)leden sturen, mits zij zich houden aan de bij de RV Breda geldende regels, de boot in kwestie korter is dan 7 meter en niet sneller dan 13 km/u vaart.

2.4 Ook in het waterverkeer geldt een alcoholverbod. Vanaf 0,5‰ mag je geen boot besturen.

2.5 Op het vaarwater van de RV Breda zijn de Mark en het Markkanaal hoofdvaarwater; zijsloten en havens zijn nevenvaarwater.

2.6 Een roeiboot moet van zonsondergang tot zonsopgang een wit rondschijnend licht voeren (zie ook 9.3.1). Roeiploegen die deelnemen aan een georganiseerd toerevenement of ploegen die met begeleiding van een coach trainen met dispensatie van het bestuur mogen bij duisternis varen. Zij moeten dan wel voldoen aan wettelijke voorschriften, dat wil zeggen het voeren van een rondom schijnend wit licht, dat minimaal een meter boven het wateroppervlak zichtbaar is tot meer dan 250 meter. Deelnemers moeten kennis dragen van de verkeersregels, o.a. het herkennen van boordlichten van beroeps- en pleziervaart, om te kunnen zien in welke richting zulk verkeer vaart. Alle opvarenden moeten een reflecterend hesje dragen.

3. Vaarregels

3.1 Algemeen

Een kleine boot moet aan een groot schip voorrang verlenen. In de praktijk betekent dit pleziervaart wijkt voor beroepsvaart. Onderstaande drie vaarregels hebben betrekking op alle boten en schepen. Kleine boten en grote schepen zijn alleen dan gelijkwaardig:

  • Boten en schepen mogen elkaar alleen passeren en inhalen indien het vaarwater voldoende ruimte biedt
  • Bij het passeren en inhalen mag een boot of schip zijn koers en snelheid niet zodanig wijzigen dat daaruit gevaar voor aanvaring ontstaat
  • Een boot of schip, waarvoor een andere boot of schip is uitgeweken, moet zijn koers en zijn snelheid behouden tenzij hierdoor gevaar voor aanvaring ontstaat.

3.2 Koers kruisen

  • Bij kruisende koersen van twee boten of schepen gelden de volgende voorrangsregels:
  • Een roeiboot wijkt voor een groot schip. Met andere woorden: pleziervaart wijkt voor beroepsvaartEen roeiboot of kano wijkt uit voor een andere roeiboot of kano die van stuurboord komt
  • Een kleine motorboot wijkt uit voor een kleine zeilboot, een roeiboot of kano
  • Een roeiboot en een kano wijken voor een kleine zeilboot
  • Een roeiboot en een kano moeten als zij zich aan de stuurboordzijde van het vaarwater, of aan de stuurboordzijde van een betonde vaargeul bevinden, doorvaren. Kruisende kleine zeilboten moeten dan uitwijken
  • Boten, die aankomen of vertrekken van ankerplaatsen, ligplaatsen of havens, hebben geen voorrang.

3.3 Naderen op tegengestelde koersen

3.3.1 Bij het naderen van twee boten of schepen op tegengestelde koersen gelden de volgende voorrangsregels:

  • Een roeiboot wijkt voor een groot schip. Met andere woorden: pleziervaart wijkt voor beroepsvaart
  • Roeiboten en kano’s wijken onderling naar stuurboord uit
  • Een kleine motorboot wijkt voor een kleine zeilboot, een roeiboot of een kano
  • Een roeiboot of een kano wijkt voor een kleine zeilboot.

3.3.2 Bij een zodanige versmalling van het vaarwater dat het niet mogelijk is dat twee boten of schepen op tegengestelde koersen elkaar kunnen passeren gelden de volgende voorrangsregels:

Bij stromend vaarwater

  • Een roeiboot die tegen de stroom opvaart geeft voorrang aan een boot of schip dat met de stroom meevaart

Bij niet-stromend vaarwater

  • Een roeiboot wijkt voor een groot schip oftewel: pleziervaart wijkt voor beroepsvaart
  • Een motorboot, roeiboot of kano, indien deze aan stuurboord geen hindernis tegenkomt of aan stuurboord de buitenbocht van het vaarwater heeft, mag zijn weg vervolgen. De andere motorboot, roeiboot of kano moet uitwijken.
  • Een kleine zeilboot heeft voorrang op een kleine motorboot, roeiboot of kano tijdens het doorvaren van de versmalling als de zeilboot deze zonder op te kruisen kan passeren.
  • Een kleine motorboot, roeiboot of kano heeft voorrang op een kleine zeilboot tijdens het doorvaren van een versmalling als de zeilboot deze alleen door op te kruisen kan passeren.
  • Als bij een versmalling het verkeer door middel van tekens geregeld wordt, moeten deze tekens opgevolgd worden en gelden de regels met betrekking tot wel/niet stromend vaarwater niet meer.

3.4 Voorbijlopen

Bij het inhalen van een boot of schip gelden de volgende voorrangsregels:

  • Een roeiboot mag alleen inhalen als daar ruimte voor is en er geen gevaar voor het andere verkeer ontstaat.
  • Het inhalen moet snel plaats vinden. De ingehaalde boot moet zo nodig zijn snelheid verminderen.
  • Een roeiboot mag een groot schip (beroepsvaart) aan stuurboord inhalen. Dit verdient ook de voorkeur.
  • Een roeiboot moet een motorboot, roeiboot of kano zo mogelijk aan bakboordzijde inhalen. Aan stuurboordzijde mag ook worden ingehaald als daar ruimte voor is en er geen gevaar voor het andere verkeer door ontstaat.
  • Een roeiboot moet een zeilboot zo mogelijk aan lijzijde inhalen.
  • Een zeilboot moet zo mogelijk de gelegenheid gegeven worden de roeiboot aan loefzijde in te halen.

3.5 Andere vaarregels

Verder gelden de volgende voorrangsregels:

  • Het keren of oversteken van een vaarwater, het in- en uitvaren van een haven of een nevenvaarwater mag alleen als het andere verkeer niet gehinderd wordt. Deze regel geldt niet voor grote schepen (beroepsvaart)
  • Tijdens het invaren van een haven of een nevenvaarwater moet een met de stroom meevarende boot of schip voorrang verlenen aan een tegen de stroom invarende boot of schip. Deze regel geldt niet voor grote schepen (beroepsvaart)
  • Boten op nevenvaarwater wijken voor boten op hoofdvaarwater, bij twijfel: verkeer van rechts voor laten gaan
  • Pleziermotorboten <20m wijken voor zeilboten, surfplanken, roeiboten en kano’s

3.6 Veerponten

Een veerpont (zoals het fietspontje bij Terheijden) heeft altijd voorrang op een roeiboot.

3.7 Bruggen en sluizen

Zie folder KNRM

3.8 Geluidsseinen

—- Korte stoot, ca 1 sec
———– Lange stoot, ca 4 sec

Algemene seinen (tijdsruimte tussen twee opeenvolgende stoten ca 1 sec)

———– Attentie!
—- —- —- —- —- Aanvaringsgevaar (reeks korte stoten)

—- Ik ga SB uit
—- —- Ik ga BB uit
—- —- —- Ik sla achteruit
—- —- —- —- Ik kan niet manoeuvreren
———— —- Ik ga over SB keren
———— —- —- Ik ga over BB keren
———— ———– —- Ik wil aan SB voorbijlopen
———— ———– —- —- Ik wil aan BB voorbijlopen
———— ———– ———- Ik ga oversteken
———— ———– ———- —- Ik ga een haven/nevenvaarwater in of uit naar SB
———— ———– ———- —- —- Ik ga een haven/nevenvaarwater in of uit naar BB
———— —- ———– Verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug/sluis

divider_breda_logo